Bouwhistorisch onderzoek

Een archief in weer en wind

We zijn eraan gewend dat in veel onderzoeken de geschiedenis van een oud gebouw vooral wordt gebaseerd op geschreven bronnen, op documenten die in archieven berusten. Daarbij wordt echter over het hoofd gezien dat het gebouw zelf feitelijk een archiefbron vormt, al is het een ‘archief in weer en wind’ of een ‘archief in hout en steen’. Zoals voor het lezen van oude documenten, die soms in op het eerste oog onleesbare handschriften geschreven zijn, een gedegen studie en ervaring nodig is, zo is ook voor het ‘lezen’ van het gebouwde archief veel kennis nodig van het bouwen in het verleden. Deze kennis wordt aangeduid met de term ‘bouwhistorie’.*)

Kernpunten in het bouwhistorisch onderzoek zijn materialen, constructies en de technieken waarmee de materialen tot constructies zijn samengesteld. Dit lijkt abstract, maar een baksteen op zich of een stapel bakstenen maakt nog geen muur. Een muur ontstaat door een specifieke stapeling van bakstenen in een mortellaag, net zoals een vloer of een dak ontstaat door een kenmerkende koppeling van verschillende balken. Deze situatie was niet statisch, want in de loop der eeuwen hebben in de wijze waarop de bakstenen werden gestapeld of de balken zijn gekoppeld wijzigingen, ‘moderniseringen’, plaatsgevonden. Ook kwamen er nieuwe materialen bij, zoals beton, en raakten andere buiten gebruik, zoals ijzeroer. Als al deze gegevens verzameld worden en geanalyseerd, dan ontstaat een beeld hoe een gebouw tot stand is gekomen en in welke periode.*)

Bouwsporen

Iedereen kent wel voorbeelden van dichtgemetselde vensters of van muren van verschillende bakstenen die op elkaar aansluiten. Deze bouwsporen vormen een ander kernpunt in het onderzoek door de bouwhistoricus. Ze geven inzicht in hoe een gebouw is gewijzigd in de loop der tijd en vaak ook wanneer. Soms zijn bouwsporen direct zichtbaar en voor de hand liggend, soms echter zijn ze ook nauwelijks herkenbaar of moeilijk te verklaren. Het bouwhistorisch onderzoek zal daarom lang niet altijd een sluitend verhaal opleveren: meestal worden er veel vragen beantwoord maar komen er ook weer nieuwe vragen naar voren. Doordat dit onderzoek het gebouw laat spreken, begrijpen we het gebouw in zijn ontwikkeling en samenstelling, waardoor behoud en een verantwoord gebruik beter mogelijk zijn.*)

Dendrochronologisch onderzoek

Een belangrijke onderzoeksmethode die sinds enkele tientallen jaren ook de bouwhistorie behulpzaam is, betreft het dendrochronologisch onderzoek. Dit is een techniek die op basis van het karakteristieke patroon van de jaarringen in bomen probeert de rooidatum vast te stellen van het hout, dat in gebouwen is toegepast. Dit jaarringpatroon ontstaat doordat het ene jaar de groei van de boom voorspoediger was dan het andere jaar. Dit uit zich in een wisselende breedte van de jaarringen. Door deze breedtes op te meten ontstaat een soort streepjescode, die als curve in een grafiek wordt uitgezet. Deze curve kan worden vergeleken met standaardcurven die zijn samengesteld van hout uit belangrijke bosgebieden. Zo kan in het beste geval niet alleen de rooidatum van het hout vastgesteld worden, zelfs het jaargetij, maar ook het herkomstgebied. Tot nog toe is deze techniek vooral toepasbaar op eikenhout, maar ook voor grenenhout worden de laatste jaren steeds meer standaardcurven gemaakt.*)

Deze kennis van het gebouw wordt in de praktijk van de monumentenzorg vertaald in een waardestelling van de monumentwaarden. Onder meer ook de stedenbouwkundige context en historische waarden spelen in deze waardestelling een rol. Deze waardestelling biedt de mogelijkheid om ontwikkelingsplannen dusdanig op te zetten dat de potentiële aantasting van een oud gebouw zo minimaal mogelijk is.**)

Literatuur:
*) Karel Emmens, De Oude Kerk van Borne. Het verhaal van de bouw, Zaltbommel 2011.
**) Richtlijnen voor bouwhistorisch onderzoek, Den Haag/Zeist 2009.
Zie ook: R. Stenvert & G. van Tussenbroek (red.), Inleiding in de bouwhistorie. Opmeten en onderzoeken van oude gebouwen, Utrecht 2009.

LinkedIn